In 1995 gingen we met een satirepamflet van start om op ludieke manier commentaar te geven of de spot te drijven over of met het reilen en zeilen in een dorp dat alom gehonoreerd werd met de eretitel van ‘Het kunstenaarsdorp in Vlaanderen’ en dit omdat enkele; de steden ontvluchtte, kunstenaars zich door de lokroep van de plaatselijke Lorelei, Binus Van den Abeele, verzamelden aan de pittoreske oevers van de Leie. Daar ontspon zich dan in de kortste keren het begrip ‘Latemse School’. volgens latere cultuur- en kunstrecensenten een jammere misvatting, want van een ‘school” was helemaal geen sprake. Het was eerder een samenloop van gunstige omstandigheden die deze kunstenaars daar samenbracht. Vooreerst was er de rust en schoonheid van landschappen als bos, weide en Leie maar bovenal de gedrevenheid van burgemeester en gemeentesecretaris Albijn Van den Abeele die, als gemeentemandataris en rentmeester van enkele gegoede families, de ‘zwervende’ kunstenaars een betaalbaar onderdak kon en mocht bieden en zo de knepen van zijn passie, de schilderkunst kon vervolmaken.
Nagenoeg een eeuw zou Latem een rustig, landelijk ‘boerengat’ blijven. Heerlijke tijden moeten dat geweest zijn. Verplaatsingen gebeurden met paard en kar, per fiets of te voet. Buurgemeente Deurle had toen al zijn kastelen en “huizen van plaisance’ waar de adel en de katoenbaronnen hun zinnen hadden op gezet. Latem zou snel volgen maar ‘echte’ kasteelheren waren er niet.
Toen Albert Feyerick, een Gentse katoenmagnaat, al in 1907 en later zijn broer Jacques het golfdomein ‘Les Buttes Blanches’ uitbouwden tot één van de mooiste Belgische golfclubs, volgden snel de villa’s van rijke industriëlen maar wel ten koste van heide en bossen. Ook de auto verscheen in het landschap, maar de ‘modale’ wandelaar kon toch nog ten volle genieten van de architectuur en de prachtig aangelegde tuinen. Van heinde en ver verschenen de ‘weekendwandelaars’ in de nog groene en fleurige dorpen en hun dreven. Midden de zestiger jaren kwam er overal ten lande een grote ‘verkavelwoede’. Tot dan was er amper een wetgeving voor stedenbouw, verkavelingen en bouwvergunningen. De landbouwgronden kregen de interesse van de grote ‘spelers’ bij bouwmaatschappijen en stegen in waarde. Deze wending betekende dan ook ook de teloorgang van het boerenleven. De hard labeurende landbouwers kozen voor geld. Sint-Martens-Latem kreeg een totaal andere ‘invulling’ en werd een eerder residentiële gemeente, die gelukkig nog wat landelijkheid bleef uitstralen. Met de jaren ebde ook het landelijke stilaan weg…
Het is echter niet aan ons om die geschiedenis uit te diepen. Over Sint-Martens-Latem, de kunst en de Leie verscheen al heel wat lectuur. Erudiete auteurs en heemkundigen penden lijvige boeken met bijhorende illustraties vol.
DE LOATEMSCHE KLEPPE… verscheen voor het eerst als pamflet in september 1995. In eerste instantie op 100 exemplaren, later opgedreven naar 500 met de steun van enkele plaatselijke middenstanders, gemeenteraadsleden en de drukker-koster van De Pinte, het latere Sixtobel. Het pamflet lag tot 2010 te grabbel in plaatselijke winkels, horecazaken en de bib of werd ‘gericht gebust’ door sympathisanten. Toen Drukkerijen De Muyter, Schaubroeck en Geers tussen 2000 en 2012 bijsprongen, kende de editie haar hoogtepunt en werd het verspreid op 2.000 exemplaren. De daaropvolgende jaren hielden we het hoofd boven water door sponsoring van Dhaene Tailor, Eurocarcenter en veel sympathisanten. De oplage en het formaat vielen terug maar de doelstelling van satire en ludieke berichtgeving bleef. Het pamflet ging ook viraal dankzij leiestreek.com en Facebook om tijdens de pandemie even terug ‘in de kast’ te gaan. Eind 2021 stonden we er terug en kregen we gastcolumnisten als Marc Nelen en Carlos Alleene om eens andere klokken te laten kleppen.

Hierna de nieuwste Kleppe en de eerste die zowel op papier en digitaal verscheen.