Sint-Martens-Latem: Eindejaarsnummer van De Loathemsche Kleppe is online

Sinds er geen sponsors meer opduiken om een gedrukte versie te brengen, is de inhoud van het Latemse satireblad lichtjes gewijzigd.

Gezien de ‘gevestigde’ media geen of weinig ruimte hebben om het streeknieuws in de verf te zetten, zal hier geregeld een kritisch stuk over het reilen en zeilen in Latem en Deurle verschijnen.

Na de gemeenteraad van 19 december e.k. brengen we korte en objectieve verslagen over de raadszitting en nieuws uit het verenigingsleven.

We beginnen alvast met het nummer 59 van ‘De Loathemsche Kleppe:

KLEPPE herfst 2011 digi

Veel leesgenot!

sfeerfoto aan de Leie

Sint-Martens-Latem: Digigraaf Jacques Vernest eert Panamarenko in Casa 93

FLY AWAY: Hommage aan Panamarenko

De digitale kunst wordt meer en meer een echte hype. Sinds enkele jaren groeide de computerkunst uit tot een volwaardige stroming. Digigraphie is nu niet zomaar goochelen met computertechnologie of toveren met Photoshop. Aan de basis ligt een grondige beheersing van de klassieke tekenkunst. Elk streep en elk lijntje wordt met vaste en virtuoze hand getekend alvorens het door enkele handige computerprogramma’s wordt gehaspeld. Digigrafie vereist dus zowel kennis van de aloude academische tekenkunst en het beheersen van moderne technologie.

Jacques Vernest (°1938), interieurarchitect en designer, vond er een nieuwe uitdaging, na een loopbaan als docent aan het Hoger Architectuurinstituut van Gent en als zelfstandig designer en interieurarchitect.

Jacques Vernest kwam beroepshalve vaak in contact met de grootste designers van de 20ste eeuw. Daaruit vloeide een project ‘Design 20’ waar hij op de ‘Artiestenzolder’ van de gemeente Sint-Martens-Latem en in het Gentse Design Museum een hommage bracht aan de ‘vernieuwers’ van onze leefwereld. Hun revolutionaire ontwerpen plaatste hij in een surrealistisch decor in confrontatie met de originele zitmeubelen.

Zijn digitaal getekende werk heeft altijd een dubbele bodem. Naast een eigen spirituele benadering en interpretatie wil Vernest het kunstpubliek laten kennismaken met de top uit wereld van design en beeldende kunst. Jacques Vernest kreeg met zijn interieurarchitectuur heel wat naam en tekende o.m. voor de galeries van Guy Pieters in Saint-Paul de Vence en deze aan de Kustlaan te Knokke.

Zo kwam hij dicht bij de belangrijkste hedendaagse kunstenaars, leerde kunstenaars en kunstwereld beter kennen en waarderen.
Zijn passie voor kunst groeide.
Samen met publicist Albert-Fernand Haelemeersch (°1947), sinds 1972 actief als recensent in media en consulent in de kunstwereld, ontwikkelde hij in 2005 een eerbetoon in woord en beeld aan de schilders van de 20ste eeuw.

Later volgde een reeks over het ‘nieuw realisme’, een strekking die hen steeds heeft geboeid.
Bij een bezoek aan de ‘Afscheidstentoonstelling Panamarenko’ in het Brusselse KMSKB (2006) raakten Jacques en Albert onder de indruk van de overweldigende inventiviteit, de filosofie en de visie van Panamarenko.
Ze besloten de ‘machines’ een ‘nieuw leven’ te bieden door ze vrijuit in een (sur)realistisch decor te laten evolueren.
Voor de 70ste verjaardag van Panamarenko verzamelden ze nu de tekeningen en teksten in een virtuele ‘Stichting Panamarenko’ en ‘brouwden’ ze op didactische maar eigenzinnige wijze, een verhaal dat de ‘tuigen’ liet ontsnappen uit de enge museumruimte …

Waar?

CASA 93, Golflaan 89/93 Sint-Martens-Latem – achter bloemenzaak Mil Flores

Gastspreker: Piet Boyens, cultuurfunctionaris, kunsthistoricus

Wanneer?

Van 19 augustus (vernissage om 19.00 u) tot 5 september 2010

Donderdag, vrijdag en zaterdag van 14.00 u tot 18.00 u

Zondag van 11.00 u tot 18.00 u

Maandag, dinsdag en woensdag ook op afspraak

Inkom? Gratis

Om het af te leren: een cursiefje over Sudoku

De tijd van de doorlopers en de Zweedse kruiswoordraadsels lijkt voor goed achter de rug. Als je ’s morgens de krant uit de bus haalt en naar het kleinste kamertje rent om daar op “’t gemak” tijdens het ochtendlijk drukken een woordraadseltje mee te pikken, sta of beter zit je voor schut. De jongste maanden hebben de krantenjongens er niets beter op gevonden dan die vertrouwde woordpuzzels te vervangen door hersenbrekers of cijfervreters met de exotisch klinkende naam Sudoku.

Als ‘woordspeler’ erger ik mij aan deze populaire evolutie waarbij ‘geletterden’ vaak te kakken worden gezet. Excuseer de uitdrukking, maar in mijn dorp is die nog steeds gangbaar.
In cijferen was ik nooit een echt wonderkind. Tot ergernis van mijn ouders had ik in het middelbaar elk jaar opnieuw een herexamen voor wiskunde. Mij stoorde dat niet echt.
Zo moest ik niet met de familie gaan kamperen in Italië. Ik kon rustig alleen thuis blijven met een chaperonne, die ik makkelijk binnendeed. Zij mocht haar liefje meebrengen als ik mijn vrienden en vriendinnetjes af en toe eens mocht vergasten op een ‘surboum’. Maar we dwalen af.
Ik vertelde dus dat ik een fervente kruiswoordfanaat ben en mij nu in het kruis genomen voel door de Sudokuvakjes in mijn krant of televisieblad.
Hoe meer ik mijn hersenen breek met die cijfers van 1 tot 9, hoe pissiger ik word.
Uit ergernis ben ik een gaan ‘googlen’ om te lezen dat de naam Japans is, afgeleid van “Suji wa doku shin ni kagiru”. Laat mij mijn kop niet breken met de vraag hoe je dit vertaalt of ik krijg de ‘pleuris’, wel weet ik dat su getal betekent.
Erger nog vind ik dat het idee Amerikaans is en gecreëerd werd door een zekere Howard Garns, een architect met passie voor cijferen en goedbetaald amateur-puzzelmaker bij kranten en magazines. Het spel werd voor het eerst in de States geïntroduceerd in 1979 onder de naam ‘Number Place’. De puzzel werd dan in 1984 door Nikoli in Japan binnengeleid waar het uiteindelijk de naam Sudoku kreeg. Vanaf 1986 genoot Sudoku een enorme populariteit in Japan. In 1997 zag Wayne Gould, een Nieuw-Zeelandse gepensioneerde, een Sudoku en werkte vervolgens zes jaar aan een computerprogramma om Sudoku’s op te stellen. De wagen was aan het rollen. Hij verkocht de hele zaak aan The Times die op 12 november 2004 begon met het publiceren van de puzzels en zo het vuur aan de lont stak voor een wereldwijde hype .
Die wiskundige rotzooi of, als je aandringt, ‘spelletje logisch denken’, komt dus, via een omwegje langs Nippon, onze kranten vullen, zodat mijn vertrouwde letterpuzzels aan populariteit verliezen. Dat staaft mijn overtuiging dat Japanners en Chinezen, met al hun volkswijsheid, toch heel wat zaken uit het Westen meepikken en ‘ver-Oosteren’.
Volgens de regels van de kunst los je een Sudoku op door gewoon logisch te denken.
Een warhoofd als ik vertrekt dan onverbiddelijk met een handicap.
Ik ‘googelde’ verder naar de spelregels. Je hebt een rooster van 9 vakjes bij negen en daarin moet je de cijfers van 1 tot 9 plaatsen. In elke rij en elke kolom kan elk cijfer van 1 tot 9 echter maar een keer voorkomen. Als ik dan logisch begin te denken, begint mijn kop te tollen. Ik lees verder en zie dat ook in elk vak van 3 bij 3 slecht eenmaal diezelfde cijfers mogen gebruikt worden. Dan breekt mijn klomp helemaal en haak ik af.

Dit getallenspelletje is misschien leuk maar zeker niet mijn ding. Toen ik verder op de cybersnelweg zocht las ik dat je er zo maar 5.000 Britse Pond kon mee verdienen.
In Chipping Sodbury – neen, niet in die dolle Verenigde Staten, maar in het conservatieve Engeland – heeft men ’s werelds grootste sudokuspel neergeplant. Een vierkant van 84 bij 84 meter. Hij of zij die het kan oplossen steekt de poen op zak.
Ook de Italianen zijn door de sudoku gestoken. Vorig jaar was er in Lucca het wereldkampioenschap en god betert, noch een Japanner, noch een Amerikaan gingen met het goud lopen, maar een Tsjechische cijferaarster met logica.
Sudoku, de leukste breinbreker! Aan me hoela…
Uit frustratie ben ik vandaag gewoon bij de krantenboer langsgelopen en heb ik mij een ouderwets, poepsimpel puzzelboekje gekocht en het naast de troon in het kleinste kamertje gelegd. Dat zal mij minder stress geven bij het maken van mijn gevoeg…

De keerzijde van de medaille

OOG OM OOG

De biotoop waarin ik opgroeide is in die vijftig jaar die ik hier ‘bewust’ ronddraaf grondig veranderd, ja onherkenbaar geworden. Je zal hoogstwaarschijnlijk opmerken dat dit de normaalste zaak van de wereld is, maar ik krijg een wrang gevoel als ik zie hoe mijn landelijk dorp evolueerde tot een volgestouwde ‘urban village’.
Hoe men er in geslaagd is zonder enig gevoel van ruimtelijke ordening, noch respect voor het landschappelijk en onroerend erfgoed, dat bij de vorige eeuwwisseling een massa kunstenaars naar onze Leieoevers bracht, te verkrachten is onvoorstelbaar. Mochten Binus Van den Abeele, Valerius de Saedeleer, Emile Claus en geestesgenoten terug onder ons komen, ben ik ervan overtuigd dat ze met het snelst mogelijke vervoermiddel andere oorden gaan opzoeken. Hoewel, die vervoermiddelen zouden hun misschien afschrikken, gezien de stoomtram sinds lang tot het verleden behoort.
Enige structuur of lijn zit er niet meer in. De weinige keuterboerderijtjes die we hier nog rijk zijn staan ergens verscholen in zompige weilanden  met enkele ‘verloren’ koetjes of in de ‘lommerte’ van de enorme villa’s in Vlaamse, Franse, Engelse of koloniale stijl, omringd door schabouwelijke afsluitingen die dan weer voor de veiligheid en de privacy van de bewoner moeten zorgen.
Open bebouwing is schitterend, maar omgetoverd in heuse reservaten kan je dat toch allesbehalve pittoresk noemen. Bob en Willy van ‘Goe Volk’, het ooit onvolprezen satirisch programma van Martin De Jonghe en Oswald Versijp op de regionale zender AVS, mochten van geluk spreken dat ze ‘open deur’ hadden om de riante optrekjes van de ‘betere’ inwoner op film vast te leggen. Als satiricus heb ik van hun ludieke benadering van de Deurelse ‘paleizen’ genoten. Satire kan knap zijn en verrijkend voor de geest. Jammer genoeg is het vatten van deze ‘gezichtshoek’ maar voor een klein publiek weggelegd.

Nu, wat het Latemse landschap betreft, zag ik de bui midden de zestiger jaren al hangen. Heel wat grootgrondbezitters en notabelen kochten de goedkope landbouwgronden op in de hoop dat die door een of andere kunstgreep zouden omgetoverd worden tot volwaardige bouwgrond. Een deel van deze (soms letterlijk) ‘natte’ dromen werd werkelijkheid, maar een pak investeerders viel uit de boot door het aanmaken van overstromingsgebied, natuurgebied en het invoeren van de zonevreemdheid.
Voor de boeren was het dramatisch. Waar ze gehoopt hadden hun kroost een stukje bouwgrond na te laten, werd het voor heel wat noeste werkers ‘nada’ en moesten hun kinderen noodgedwongen uitwijken naar andere oorden als ze het nest verlieten. De grond was hier in een mum van tijd onbetaalbaar geworden. Bouwmaatschappijen en verkavelaars dreven de prijs danig de hoogte in dat het voor kleinverdieners niet meer haalbaar was om in hun geboortedorp een veilige have te vinden. De landbouwgrond werd zeldzaam en zo ook de groene weiden en kleurige velden. Van een echt boerengat werden we gekatapulteerd tot residentiële gemeente.
Het zal geen kat wat doen dat ik daar rouwig om ben, maar ik geef toe dat ik heimwee heb naar het schitterend dorp van mijn jeugd. Een ‘open dorp’.
Iedereen kende iedereen en de handen in mekaar slaan was nooit een ijdele uitdrukking. De mensen gaven nog echt om mekaar. Nu kent geen mens zijn buur.  Verdraagzaamheid verdween en ruimde plaats voor naijver of  was het eerder onverschilligheid?
Ooit was er een landhuis met de klinkende naam ‘Oeil pour Oeil, Dent pour Dent.
Mooier kan je de mentaliteit binnen zo’n sterk gediversifieerde bevolking niet typeren. Toch mag  je dat niet veralgemenen. Heel wat nieuwkomers ‘smijten’ zich in het dorpsleven en gelukkig is er nog een hechte band tussen de geboren en getogen ingezetenen en houden deze mekaar recht ondanks de dreiging van kapitaal en macht.
Arm dorp in Vlaanderen, ja… maar dorp van mijn hart.

NOTABELEN, EEN UITGESTORVEN RAS?

Hadden jullie dat ook? Als puber in de vijftiger- en zestiger jaren van de vorige eeuw werd jou gezegd dat je een pastoor, burgemeester, schepen, gemeenteraadslid, dokter, notaris en andere ‘hoge tiest’ steeds met twee woorden moest aanspreken, er je pet moest voor afnemen en met alle eerbied benaderen.

Ik ondervond dit aan den lijve vanaf  mijn aankomst in de kleuterklas van de Simonnetschool. Toen moest ik net als alle andere leerlingen, zij het met tegenzin, altijd eerst voorbij de directrice lopen, mijn pet afnemen of een militaire groet brengen.

Ik was toen een man van vijf en vond dat verfoeilijk machtsmisbruik onder de mom van opvoeding.

Daar heb ik het  tot na de humaniora behoorlijk  lastig mee gehad. Wat hadden die mensen dat ik niet had?

Je mag dan wel uit een gewoon arbeidersgezin ontspruiten of  –  met een plaatselijke uitdrukking ‘uit een werkmansbroek geschud zijn’,  die eigendunk en fierheid zat er bij mij toen al flink ingebakken.

Een zoon van een industrieel, dokter of andere ‘hoge piet’ had misschien van thuis uit meer poen, maar had hij daardoor meer aanzien en meer verdiensten?

Ik was verdomd al gelukkig met een fluitje dat ikzelf gesneden had uit het hout van de vlierbessenstruik, het fluiten van de vogels, de capriolen van de vlinders en de grapjes van ‘Snoecks Almanak’. Als de zon scheen en ik buiten in de toen nog ongerepte bossen met de vriendjes kon ravotten, gaan shotten op de wei en zonder op de vingers gekeken te worden een boomhut kon bouwen midden in het bos van de notaris was dit voor mij het hemelse.

Toen ik naar mei 1968 en de hippietijd toegroeide was het hek helemaal van de dam. Al die notabelen konden de boom in. Onze generatie zou de wereld gaan veranderen.

Tien jaar later liepen we echter met zijn allen weer netjes in het gelid. De grootste ‘roepers’ zaten in de zakenwereld of hadden een kaderfunctie in één van die multinationals waar ze vroeger zwaar naar uithaalden.

Brood moest er nu eenmaal op de plank komen. De buurman had een auto en een kleurentelevisie, dus kon je moeilijk achterna hossen.

Je werd dan ook een ‘bourgeois’ naar buiten uit, maar bij mij bleef die ‘innerlijke vlam’ wakkeren. Uiterlijke sier was aan mij niet besteed, een ‘klasse A wagen’ evenmin. Ik had leuke banen, had journalistiek als hobby en was tevreden met mijn fijn gezin en onze bescheiden woning.

Stilaan groei je zo verder en wordt verteld dat je nu zelf bij de notabelen van het dorp bent beland, want je werd gemeenteraadslid.  Weer kreeg ik het gelijk aan mijn kant. Wat is een gemeenteraadslid? Een poepsimpele burger die zich belangloos inzet voor zijn gemeente en met die inzet en ideeën probeert bij te dragen tot het welzijn van zijn dorp en haar inwoners. Denk je dat vandaag nog wordt opgekeken als je dergelijk sujet tegenkomt? Als gemeentebestuurder ben je de doorn in het oog van iedereen die een andere opinie heeft. Dus vergeet het! Dokter, notaris en de ganse reutemeteut, dat zijn doodgewone burgers, daar is niks notoir of notabel meer aan.  Is het ook niet beter zo? Een ding is jammer, maar onvermijdelijk. De poen blijft heersen en wakkert vooral eigenbelang aan, maar die notabelen blijken een hype van lang geleden en zijn stilaan uitgestorven. Nu ben je zover en toch blijf je een schaap uit de ‘parochiale’ kudde. Ik troost me dan maar met de wijsheid van Gaston Martens, de columns van Richard Minne en het journalistieke oeuvre van Karel Van De Woestijne. Ook al leven we in de 21ste eeuw, hun levensvisie houdt nog veel waar- en wijsheid in!